In Nederland wordt de kwaliteit van ons onderwijs al sinds 1955 beoordeeld door de onderwijsinspectie. Hoewel deze beoordelingen historisch gezien gericht waren op inspecties van scholen en klaslokalen, is er in de loop der jaren een verschuiving opgetreden.
Tegenwoordig ligt de nadruk van de inspectie op datagestuurde beoordelingen van onderwijsresultaten. Maar sinds 2020 is er nog een belangrijk aspect toegevoegd aan de controle van onderwijsbesturen: financiële indicatoren.
De financiële controle door de onderwijsinspectie heeft twee hoofddoelen:
Punt A is in zekere zin al onderdeel van het intern toezicht, wat betekent dat onderwijsbesturen hier doorgaans goed op letten en actie ondernemen om financiële stabiliteit te behouden. Punt B is echter relatief nieuw en heeft de laatste tijd veel aandacht gekregen in de media.
Berichten in de media benadrukken regelmatig dat “schoolbesturen te veel geld op de plank hebben liggen.” Een complicerende factor hierbij is dat veel scholen aanzienlijke bedragen aan coronasteun hebben ontvangen in de periode 2021-2023. Door het gebrek aan personeel, met name bevoegde leraren, hebben scholen echter moeite gehad om dit geld uit te geven. Als gevolg hiervan zijn de vermogens van schoolbesturen historisch hoog. Hoewel dit nog niet veel media-aandacht heeft gekregen, zou dit in de toekomst kunnen veranderen.
De discussie over vermogensbeheer speelt ook binnen de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs, die in 2014 zijn opgericht. Deze organisaties hadden ook meer vermogen dan het ministerie wenselijk vond. Als reactie op deze situatie heeft de minister besloten om samenwerkingsverbanden met te veel vermogen minder bekostiging te geven. Hiermee worden ze gedwongen om hun vermogen in te zetten voor hun reguliere activiteiten.
Een interessante ontwikkeling is dat veel samenwerkingsverbanden simpelweg een extra uitkering hebben gedaan aan de aangesloten scholen, waardoor het vermogen alleen maar van de samenwerkingsverbanden naar de schoolbesturen is verschoven.
Wat betreft schoolbesturen voor het Primair Onderwijs, is het belangrijk op te merken dat het kortingsmechanisme op dit moment nog niet hard en strikt wordt toegepast. De onderwijsinspectie benadrukt dat “de signaleringswaarde bedoeld is als startpunt voor een gesprek over de reserves, en niet als harde norm.”
Niettemin kan deze opstelling veranderen als het ministerie van Onderwijs ooit met een bezuinigingsopdracht wordt geconfronteerd. In dat geval kan het korten van schoolbesturen met een “te hoog eigen vermogen” als een reële mogelijkheid op tafel komen te liggen.
Het verlagen van de vermogenspositie van schoolbesturen is echter geen eenvoudige taak. Schoolbesturen worden geconfronteerd met de uitdaging om meer uit te geven dan ze binnenkrijgen, en dit is bijzonder ingewikkeld in een tijd van personeelstekorten. Daarnaast moeten ze altijd rekening houden met de vraag naar continuïteit, hoe ze kunnen voorkomen dat incidentele kosten structureel worden, en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat ze niet onder hun eigen risicobuffers komen.
Om deze uitdagingen aan te gaan, is een grondige meerjareninvesteringsagenda nodig, die financieel goed onderbouwd is en zorgvuldig is afgestemd met interne en externe belanghebbenden. In dit opzicht kan Hofmeier als adviseur en ondersteuner een waardevolle rol spelen voor onderwijsbesturen die streven naar een evenwichtige financiële toekomst.